By Georgette Veerhuis

Niet-westerse vrouwen in internationale NGOs

Al sinds de jaren 90 stellen kritische studies van ontwikkelingswerk een hardnekkig probleem aan de kaak. Iets dat diepgeworteld zit in de filosofie van ontwikkelingswerk zelf: de machtspositie van het heroïsche Westen. En dan gaat het vooral over de (ongevraagde) westerse ideeën over wat goed zou zijn voor de veronderstelde hulpbehoevenden, en hoe die aan hen worden opgelegd. Ontwikkelingswerk werkt op deze manier eerder ontwrichtend, en moet daarom anders.

Op dinsdag 8 maart 2016 was ik bij de dialoog Wanted: Global Voices in Female Leadership in Amsterdam, die met een frisse blik naar dit wat oudere probleem keek: met een specifieke ethno-gender lens. De dialoog was georganiseerd door de ontwikkelingsorganisaties We Women, Lova en OneWorld Love. Het zou gaan over de moeite die niet-westerse vrouwen in de ontwikkelingssector hebben – net als alle vrouwen op internationaal niveau – om toegang te krijgen tot leiderschapsposities. Wederom een behoorlijk glazen plafond: blanke westerlingen zitten in de top. In deze machtshiërarchie staan niet-westerse vrouwen helemaal onderaan.

Er waren drie sprekers uitgenodigd om hun ideeën en ervaringen in dit veld te delen. Zij waren zelf vrouwen uit etnische minderheidsgroepen, met wortels in Ghana en Somalië. Amma Assante, redactielid van het magazine OneWorld, sprak als eerste. Volgens haar mogen we onze gender issues in het Westen niet projecteren op anderen ergens anders, om vervolgens te hulp te schieten. We moeten juist een platform van gelijkheid creëren, waar we met wederzijds respect kunnen luisteren naar, en kunnen leren van, elkaars problemen – als vrouwen: “A Global Female Solidarity”. Maar er zijn hindernissen, zoals blanke superioriteit en hardnekkige stereotypes. “Hoe breken we die muren af die ons verdelen?”, vroeg Amma zich af.

Fatumo Farah, executive director van HIRDA, nam toen het woord. Haar presentatie ging over inspiratie, motivatie en vooral ook actie: “We have to show our quality as women.” Volgens haar moeten vrouwen, zeker migranten- en gekleurde vrouwen, de ruimte krijgen om er te zijn. Zo worden zij nog steeds niet altijd meegenomen in het maken van beleid… Daarnaast ervaren ze flink wat obstakels: de taal, gebrek aan een netwerk, gebrek aan rolmodellen, een belemmerende culturele achtergrond. Zij hebben ondersteuning nodig als ze de actieve rol aan willen nemen om die obstakels te overbruggen, stelde Fatumo. “They have the courage; they need the support.”

Als laatste sprak Ama van Dantzig, oprichtster van Dr. Monk. Met een kritische blik richtte zij zich vooral op de definiëring en machtspelletjes rondom ontwikkelingswerk. “What do we mean by development? Who needs developing? What are the consequences of all that we have ‘gained’ (or rather: changed)?” Ook de definitie van leiderschap nam ze onder de loep. Een leider is een entrepreneur, vindt zij. In haar ogen zijn vrijwel alle vrouwen entrepreneurs – ook al vind je ze op microniveau, zoals haar tante in Ghana die haar familie eigenhandig draaiende hield. Doordat ze half-Ghanees en half-Nederlands is was de zelfingenomen houding van veel van haar Nederlandse medestudenten haar opgevallen tijdens haar studie International Development Studies, en kwam zij tot de conclusie dat Nederlanders zelf wel wat ontwikkeling kunnen gebruiken!

Moderator Kiza Magendane opende hierna de dialoog met de vraag: Hoe kunnen we spreken over één solidariteit terwijl er zoveel verschillen zijn tussen vrouwen onderling? De drie sprekers waren het erover eens dat je nooit in andermans naam mag spreken. De worstelingen zijn namelijk nooit hetzelfde. Daarom moeten vrouwen zich empowerd voelen om zelf te spreken. En daarom moet er een “Global Female Solidarity” ontstaan.

Volgens Amma betekent dat overigens niet altijd dat er structurele veranderingen moeten plaatsvinden: “Our heart is the biggest power structure. Speak from the heart and you can change a lot.” Ik kon voelen hoe de zaal – waaronder veel jonge vrouwen maar ook opvallend veel jonge mannen – deze mooie woorden absorbeerde. Maar Ina Keuper, doorgewinterde feministe, hield toch ook een spiegel voor toen zij vertelde over het feminisme uit de jaren 60 en 70: deze belofte van verandering bestaat al langer dan vandaag. Hoewel er veel veranderd is in termen van gendergelijkheid, is het nog altijd niet genoeg. Ook een oudere, blanke man(!) reageerde op de dialoog. Hij sprak lovend over (de potentie van) vrouwen en vrouwelijke communicatie, en zag daarmee de toekomst positief tegemoet. “From self to self”, noemde hij het.

Maar wat zijn dan de voordelen van niet-westers vrouwelijk leiderschap in NGOs? was de tweede vraag die Kiza stelde. Westerse NGOs zijn vaak erg top-down georganiseerd en exclusief, vertelde één van de sprekers. En vaak blijken niet-westerse vrouwen zeer effectief leiding te kunnen geven doordat zij weten wat er speelt in de gemeenschap. Maar waarom zouden deze vrouwen automatisch weten wat er speelt in een gemeenschap? vroeg ik mij af. Bovendien zou dit alleen gelden wanneer deze vrouwen ontwikkelingswerk doen in de gemeenschap waaruit zij zelf komen. En betekent dat dan ook dat meer (niet-westers) vrouwelijk leiderschap automatisch leidt tot het tegenovergestelde: horizontaal gestructureerde en inclusieve organisaties? Of dat meer vrouwen in hoge posities automatisch de positie van andere vrouwen verbeteren?

Deze vragen bleven onbeantwoord in de dialoog. Toch zijn ze cruciaal om beter te begrijpen wat de implicaties zijn van niet-westers vrouwelijk leiderschap binnen de wereld van NGOs. Maar vooral ook wat de aannames zijn. De dialoog leek omgeven door een idealistische glans die weinig diepgang kreeg. Nu heb ik het idee dat dit wordt gereflecteerd in de wijdere context van culturele ontwikkelingen in het Westen, waarin ook deze dialoog ligt ingebed. In deze derde feminiseringsgolf lijkt er een idealistisch, ‘vrouwelijk’ discours te ontstaan waarin feminisme samensmelt met een verwesterlijkte spiritualiteit, en die zich met name richt op ‘vrouwelijke’ communicatie- en organisatievormen. Het is namelijk de tijd van de vrouw als culturele actor en changemaker op basis van haar vrouw-zijn, een intrinsieke ‘vrouwelijke’ kern waar zij mee is verbonden. Haar potentie tot compassie, creativiteit, reflectie en vertrouwen, als ‘vrouwelijke’ eigenschappen die de toekomst zullen veranderen, horen daar bijna als vanzelfsprekend bij: “The structure of the heart” en “from self to self”. Paradoxaal genoeg voor feminisme, schept dit een zeer deterministisch idee van vrouwelijkheid.

NGOs lijken geen uitzondering op de idealistische manier waarop gesproken wordt over ‘vrouwelijke’ communicatie- en organisatievormen, die bovendien automatisch tot stand zouden komen door meer vrouwelijk leiderschap. Hoewel ik diversiteit in leiderschap zondermeer toejuich, blijf ik achter met de twijfel: Is deze visie niet eerder een belofte? Iets wat feministen zichzelf vertellen om zichzelf misschien hernieuwde hoop te geven op een toekomst vol positieve veranderingen? Waar is de kritische noot én de praktische aanpak te midden van het idealisme?

Georgette Veerhuis is vierdejaars bachelor studente Culturele Antropologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam.

wwwxxxtube.comwwwxxxtube.com

WordPress Cookie Notice by Real Cookie Banner